Trap van de grond

De keeper zal de bal ook van de grond nar een medespeler moeten plaatsen. Dat kan een rollende of een stilliggende bal zijn. De keeper kan de bal spelen tijden het spel en als spelhervatting, zoals een doeltrap of vrije trap binnen de 16 meter.

Trap van de grond tijdens het spel
Het kan voorkomen, dat de keeper de bal aanneemt en een medespeler van dichtbij over de grond zal aanspelen. Moet hij mensen aanspelen die ver weg staan of wordt hij gehinderd door tegenstanders, dan zal hij minder risicovolle technieken moeten gebruiken. De keeper zal dan moeten werpen of de bal uit de handen gaan trappen.

Trap van de grond als spelhervatting
Bij ene doeltrap of vrije trap binnen het 16 meter gebied heeft de keeper de mogelijkheid om de bal kort of lang te spelen. Kort houdt doorgaans in, dat de bal over een kleine afstand wordt gespeeld. Eén van zijn medespelers kan dan het spel voortzetten of deze speelt de val terug op de keeper.
Bij een ‘lange’ gespeelde bal is terugspelen op de keeper niet meer mogelijk.
Overigens is het de plicht van de keeper om ZELF de doeltrap te nemen en dit niet aan andere over te laten. Het betekent een extrabelasting voor een medespeler, die bovendien zijn krachten beter kan gebruiken. Bovendien wordt dan meestal ook de buitenspelval opgeheven en is er in het veld één afspeelmogelijkheid minder. Een doeltrap moet door de keeper dus opgeëist worden.

De korte (doel)trap
Er wordt meestal met de binnenkant van de voet over een korte afstand geschoten. Het is de zuiverste en minst ‘gevaarlijke’ techniek.

De lange (doel)trap
Bij de lange doeltrap is onder andere het neerleggen van de bal er belangrijk. Zelfs de plaats waar de bal neergelegd moet worden is van belang. Doe dit nooit aan de buitenkanten van het doelgebied, dus op de zogenaamde ‘hoek’. De ideale plek is ongeveer in het midden van het doelgebied. Mocht de keeper namelijk verkeerd uittrappen, dan kan hij zich sneller herstellen en ook vlugger een gunstige positie in het doel innemen. Bij de uitvoering van de trap kan de bal eerst op een verhoging worden geplaatst. Dus niet in een kuil.

Techniek

  • Aanloop geschiedt rustig en meestal in een boog.
  • De lengte van de aanloop varieert van twee tot soms meer dan vijf meter.
  • Het standbeen wordt naast en iets achter de bal geplaatst.
  • Het schietbeen wordt gebogen in de knie naar achteren gebracht.
  • Het bovenlichaam helt iets achterover.
  • Het schietbeen komt explosief naar voren.
  • De wordt met de volle wreef, waarvan de punt iets naar buiten wijst, in het centrum geraakt.
  • De beweging word vloeiend afgerond.
  • De armen zorgen voor een contrabeweging ten opzichte van het onderlichaam, waardoor het lichaam in evenwicht blijft.

Veel voorkomende fouten

  • Verkeerd neerleggen van de bal.
  • Aanloop te recht (trappen in de grond) of met een te grote boog.
  • Het standbeen te ver van de bal geplaatst.
  • Uithaal te kort.
  • Been niet explosief naar voren.
  • Bal wordt niet goed geraakt; teveel aan de zijkanten en er ontstaat een onnodig effect.
  • Wreef niet goed gespannen.
  • Geen na beweging, maar een abrupte beëindiging van de actie.
  • Geen contrabeweging van de armen, waardoor verlies van het evenwicht ontstaat.

Opmerking:

  • Ook hier is een aantal factoren bepalend voor de balbaan en wel:
  • Plaatsing van het standbeen; naast de bal (=strak) en voor de bal (=boog).
  • Bovenlichaam achterover (=boog) of over de bal heen (=strak).
Scroll naar boven